
Jurisprudentie
AH9146
Datum uitspraak2003-06-10
Datum gepubliceerd2003-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200290/MA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200290/MA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geïntimeerde heeft tijdens zijn werkzaamheden voor Mobil een arbeidsongeval gekregen. Hij is met een door hem bestuurde vorkheftruck tegen een pilaar in een bedrijfshal van Mobil gereden en is als gevolg van die aanrijding met zijn hoofd tegen de kooi van de vorkheftruck gekomen en heeft dientengevolge letsel opgelopen.De vraag die in hoger beroep moet worden beantwoord is of de werkgever aansprakelijk kan worden geacht voor de gevolgen van het aan geïntimeerde overkomen arbeidsongeval, met andere woorden of ExxonMobil alles in het werk heeft gesteld om aan haar zorgverplichting als genoemd in art. 7:658 eerste lid BW te voldoen.
Uitspraak
typ. AW
rolnr. C0200290/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 10 juni 2003,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EXXONMOBIL CHEMICAL FILMS EUROPE KERKRADE B.V.,
voorheen Mobil Plastics Europe Kerkrade B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Kerkrade,
appellante bij exploot van dagvaarding van
27 maart 2002, gevolgd door een herstelexploot van
11 april 2002,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE},
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemelde exploten,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen vonnis van 13 februari 2002 tussen appellante, ook te noemen ExxonMobil, voorheen Mobil, als gedaagde en geïntimeerde, ook te noemen [geïntimeerde], als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 62771 cv
99-2617
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daaraan voorafgegane tussenvonnis-sen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft ExxonMobil vijf grieven aangevoerd onder overlegging van vier producties en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het niet ontvankelijk verklaren van [geïntimeerde] in zijn vorderingen, althans om hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van Mobil in haar beroep en heeft onder overlegging van drie producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging, al dan niet met verbetering van gronden, van het tussen partijen gewezen vonnis.
2.3. Vervolgens heeft ExxonMobil een akte uitlating niet ontvankelijkheid genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd, waarna de uitspraak is bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Ontvankelijkheid van het hoger beroep
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat Mobil Plastics Europe Kerkrade B.V. niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, nu sprake zou zijn van een fusie tussen Exxon en Mobil in 1998, waarna deze vennootschap is opgehouden te bestaan.
4.1.1. ExxonMobil, voorheen Mobil Plastics Europe Kerkrade B.V., heeft erkend dat in 1998 op mondiaal niveau tussen Exxon en Mobil een fusie heeft plaatsgevonden, doch dit heeft voor Mobil Plastics Europe Kerkrade B.V. geen gevolgen gehad, behoudens een naamswijziging.
De dagvaarding in hoger beroep is volgens ExxonMobil terecht uitgebracht door de oorspronkelijke procespartij in eerste aanleg die nog steeds bestaat, terwijl vervolgens in de memorie van grieven de juiste tenaamstelling is gevoerd. Derhalve is ExxonMobil ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.1.2. [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte nog aangevoerd dat Mobil op zijn minst aannemelijk moet maken dat er slechts sprake is van een naamswijziging.
4.1.3. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat Mobil, de procespartij in eerste aanleg, in hoger beroep is gekomen tegen voormeld vonnis en bij de memorie van grieven haar naam heeft gewijzigd in Exxonmobil Chemical Films Europe Kerkrade B.V., hierna ExxonMobil.
Volgens vaste rechtspraak dient een rechtsmiddel (in beginsel) te worden ingesteld door de procespartij in eerste aanleg. Zulks is in casu ook geschied.
Uit het bij memorie van antwoord door [geïntimeerde] in het geding gebrachte uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Zuid Limburg gedateerd 10 april 2002 blijkt de naam van de in 1991 opgerichte vennootschap te luiden Exxonmobil Chemicals Films Europe Kerkrade B.V., en is de laatste statutenwijziging gedateerd 11 januari 2001. Bovendien blijkt van een aantal namens de vennootschap gevolmachtigden om verplichtingen namens Mobil Plastics Europe Kerkrade B.V. aan te gaan, hetgeen eveneens duidt op een voortzetting van dezelfde onderneming.
Hoewel het op de weg van ExxonMobil had gelegen een akte houdende statutenwijziging met betrekking tot de gestelde naamswijziging in het geding te brengen, acht het hof op grond van het vorenstaande voldoende aannemelijk dat de oorspronkelijk procespartij haar naam heeft gewijzigd en overigens sprake is van dezelfde rechtspersoon. Ook is niet gesteld of gebleken dat er sprake zou zijn van een andere hoedanigheid dan die van de procespartij in eerste aanleg.
Het hoger beroep is derhalve ontvankelijk en het hof zal derhalve ExxonMobil als procespartij aanmerken in hoger beroep.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[geïntimeerde] heeft op 18 oktober 1998 tijdens zijn werkzaamheden voor Mobil een arbeidsongeval gekregen. Hij is met een door hem bestuurde vorkheftruck tegen een pilaar in een bedrijfshal van Mobil gereden en is als gevolg van die aanrijding met zijn hoofd tegen de kooi van de vorkheftruck gekomen en heeft dientengevolge letsel opgelopen.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter in het tussenvonnis van 28 maart 2001 vastgestelde feiten nu daartegen geen grieven zijn gericht.
Vaststaat tussen partijen dat er geen sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval.
4.3. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld nu zij beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De vraag die in hoger beroep moet worden beantwoord is of de werkgever aansprakelijk kan worden geacht voor de gevolgen van het aan [geïntimeerde] overkomen arbeidsongeval, met andere woorden of ExxonMobil alles in het werk heeft gesteld om aan haar zorgverplichting als genoemd in art. 7:658 eerste lid BW te voldoen.
De werkgever is derhalve in beginsel aansprakelijk tenzij zij kan aantonen aan haar genoemde zorgverplichting te hebben voldaan.
4.4.1. ExxonMobil heeft in haar grieven en de daaraan voorafgaande feiten gesteld dat het ongeval is te wijten aan onoplettendheid aan de zijde van [geïntimeerde] die bij het passeren van de packing area 831 de aldaar staande pilaar niet heeft opgemerkt en er vervolgens tegenaan is gereden.
Zij stelt aan haar zorgverplichting te hebben voldaan
- kort samengevat - doordat de vorkheftruck voldeed aan alle daarvoor geldende veiligheidseisen, terwijl [geïntimeerde] in het bezit was van een certificaat heftruckchauffeur en over de kennis en vaardigheden beschikte om een dergelijke vorkheftruck, een driemaster, te besturen.
Zij wijst op het aan [geïntimeerde] bij de aanvang van het dienstverband verstrekte handboek met veiligheidsinstructies, op de in het bedrijf in 1997 en in 1998 gegeven safety trainingen waarbij ook het rijden met de vorkheftruck aan de orde kwam, welke trainingen door [geïntimeerde] zijn bijgewoond en op de georganiseerde workshops teneinde het veiligheidsbewustzijn van werknemers te vergroten. Als uitvloeisel daarvan zijn bv. overal in het bedrijf veiligheidsposters opgehangen. ExxonMobil wijst onder punt 48 van de memorie van grieven onder a tot en met p op de veiligheidsmaatregelen die in het bedrijf zijn getroffen.
4.4.2. [geïntimeerde] stelt daar tegenover dat ExxonMobil wel tekort is geschoten in haar zorgverplichting als werkgever nu het bekend was dat zich reeds eerder ongevallen hebben voorgedaan door botsingen met palen, en dat hij nimmer instructies heeft gekregen om met de heftruck op een bepaalde manier bij deze paal of andere palen in de bedrijfshal te manoeuvreren. Hij wijst in dit verband op zijn fysieke beperkingen van het gezichtsvermogen en op zijn mentale gesteldheid. Hij stelt een verminderd gezichtsvermogen te hebben en het was bij de werkgever bekend dat hij niet geschikt was voor het werken onder druk met een vorkheftruck.
4.5.1. Bij de beoordeling of ExxonMobil al dan niet te kort is geschoten in de op haar rustende zorgverplichting overweegt het hof het volgende.
Genoegzaam staat vast dat de door [geïntimeerde] bestuurde vorkheftruck, een zogenoemde driemaster, voldeed aan de ten tijde van het ongeval geldende veiligheidseisen. Het feit dat de Europese Richtlijn met betrekking tot de inrichting van o.a. deze vorkheftrucks met ingang van 5 december 1998 in Nederland in de wetgeving is geïmplementeerd en ExxonMobil vervolgens direct tot het aanbrengen van een veiligheidsgordel(een heupgordel) in de heftrucks heeft besloten, geeft een aanwijzing voor het feit dat een aanvulling van de getroffen veiligheidsmaatregelen mogelijk was, doch brengt op zichzelf beschouwd niet met zich dat ExxonMobil tevoren is tekortgeschoten in haar zorgverplichting.
4.5.2. Op ExxonMobil rust de verplichting om veilig werken te bevorderen en op veilig werken toe te zien, mede in het licht van de ervaringsregel dat het dagelijks of regelmatig verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame oplettendheid en voorzichtigheid leidt of kan leiden.
In dit geval is sprake van een pilaar die zich op een plaats in de hal bevond waar de heftruck omheen moest rijden, zoals blijkt uit de overgelegde foto's van de situatie ter plaatse en uit het proces-verbaal van descente van de kantonrechter d.d. 10 mei 2000, en waartegen reeds eerdere botsingen hebben plaatsgevonden. Rondom deze pilaar bevonden zich geen bijzondere beschermingsmaatregelen behoudens de duidelijke geel/zwarte markering tot ongeveer 1,80 meter hoogte.
Na het ongeval heeft ExxonMobil, naar tussen partijen vaststaat, nog aanvullende maatregelen getroffen, onder meer door rond een aantal pilaren betonnen blokken, voorzien van geel/zwarte verf aan te brengen -overigens niet om de pilaar waartegen [geïntimeerde] is gebotst-, door rood/witte kettingen met afhangende kettingen te spannen tussen de mastbomen of kolommen, waardoor de chauffeur eerder wordt geattendeerd indien hij de verkeerde kant opgaat, en is de hoogte van de veiligheidskooi aangepast.
ExxonMobil heeft de reden voor deze aanpassingen toegelicht en gesteld dat deze geen verband hielden met het aan [geïntimeerde] overkomen ongeval.
Wat hiervan ook zij, het hof acht bij de beoordeling van de situatie ten tijde van het ongeval ook van belang de zorg die ExxonMobil op dat moment had besteed om botsingen tegen een pilaar zoals in de processtukken omschreven te voorkomen. Daarbij was bekend dat de vorkheftruck met drie masten ook in onbeladen toestand, een behoorlijk grote zogenaamde "dode" hoek had en dat met een dergelijke vorkheftruck veel, ook draaiende, bewegingen, moeten worden gemaakt. De eerdere botsingen tegen dergelijke pilaren hadden een aanleiding moeten vormen om ook de pilaar waartegen [geïntimeerde] en voorheen, ook in 1998, een andere werknemer was gebotst, nader af te schermen.
Onder die omstandigheden had ExxonMobil in het kader van haar wettelijke zorgplicht meer maatregelen moeten nemen om, indachtig de mogelijkheid van (een moment van) onoplettendheid van een bestuurder bij een bepaalde manoeuvre, botsingen te voorkomen dan wel ter voorkoming van letsel door die botsingen.
De nadien getroffen maatregelen geven het hof een aanwijzing dat zulks naast de reeds getroffen veiligheidsmaatregelen, die naar het hof vaststelt overigens zorgvuldig zijn te noemen, mogelijk en wenselijk was. De grieven 3 en 4 slagen voorzover zij opkomen tegen de betreffende overwegingen van de kantonrechter, doch dit leidt, gezien het vorenoverwogene, niet tot vernietiging van het vonnis.
Dit leidt tot de conclusie dat ExxonMobil niet aan de op haar rustende strenge zorgverplichting als bedoeld in het eerste lid van art. 7:658 BW heeft voldaan.
4.5.3. Het hof heeft bij het voorgaande niet meegewogen de gestelde fysieke en mentale beperkingen van [geïntimeerde], nu de relevantie daarvan gezien de gemotiveerde betwisting, niet genoegzaam in rechte is komen vast te staan in verband met de uitgevoerde werkzaamheden. In zoverre slaagt grief 2, doch zulks leidt niet tot vernietiging van het beroepen vonnis.
4.5.4. De grieven falen voor het overige en het vonnis waarvan beroep zal, met aanvulling en verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
4.6. Het algemene bewijsaanbod wordt als te weinig gespecificeerd verworpen.
De specifieke aanbiedingen van bewijs dienen als niet relevant dan wel niet beslissend voor de te beantwoorden vraag te worden gepasseerd.
4.7. ExxonMobil dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van gronden;
voordeelt ExxonMobil in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep gevallen, tot op heden begroot op € 193,- wegens verschotten en op € 1156,50 wegens salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Van Etten en Drijkoningen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 juni 2003.